Een man kwam bij een vrouw en de vrouw kon niet anders dan hem vriendelijk toelachen. Dat deed zij door haar mondhoeken een klein beetje uit elkaar te trekken, lichtelijk omhoog. Haar lippen zweefden dan enkele millimeters boven elkaar waardoor haar blanke tanden net niet zichtbaar waren, maar je zou ze er kunnen vermoeden. Die suggestie wekte het in ieder geval. Haar ogen leken haar dierbaarste bezit, ze had hen op hem gericht en ongeveer ter hoogte van zijn wangen liet ze ze op zijn neuskam rusten.
De blosjes op haar wangen waren geen gevolg van rouge maar een gevolg van haar opvoeding. Deze was immers erg sober geweest en karig ook. Naast brood en margarine, groenten en fruit bij de boer gekocht, gecombineerd met wat ze zelf in hun ommetselde en schaduwrijke achtertuintje teelden, werden er geen "opschmuckspoelen gekauft". Wanneer vader dat zei zwegen zelfs de buren. Omdat ze niets tegen de wil van haar vader in durfde te brengen en evenmin haar wens kon loslaten, oefende ze zichzelf erin het bloed naar de haarvaatjes in haar koontjes te laten stromen zodat ze appeltjesgaaf werden. Nu lukte het haar al geruime tijd niet meer het van haar wangen af te krijgen.
Het is net zoiets als het vliegen van de man die bij de vrouw kwam. Hij kon vroeger – wanneer hij zich omringd vond door dons – vliegen wanneer hij maar wilde. Hij gaf zelfs eindeloos en vruchteloos vliegles aan zijn klasgenootjes die niet eens zijn vriendjes waren. Toen hij echter op een keer een viertal middenhandsbotjes brak doordat hij ongelukkig van een fiets af was gevallen, viel het vliegen hem steeds zwaarder. Eenmaal acht jaar oud en hij had het verloren. Je kon er om treuren en hij had het lang gedaan, de zwaarte van zijn lichaam voelend, het gewurm van pulsend bloed onder zijn huid, het opbollen van zijn vel daar waar zijn hart met pozen tussen zijn ribben porde, maar dat heeft geen zin. Het is iets waarvan de man die bij de vrouw kwam, moet toegeven dat hij dit heeft moeten leren inzien.
De vrouw zag dus de man die bij haar kwam met een vriendelijke glimlach aan. De man die bij de vrouw kwam leek echter dwars door haar heen te kijken naar een verdwijnpunt dat zich ergens vlak voor de horizon moest bevinden. Goed te bepalen was het niet, maar het vermoeden bestaat dat het in de buurt van Emmen zal zijn geweest, misschien ietsje verder. Zijn ogen lagen ver onder zijn wenkbrauwen en diep in kassen teruggeschoven. Het gaf hem een wat olijk gezicht, zeker met de lichte onderkin en de aandoenlijke wildgroei dat zich op twee plekken op die onderkin genoegelijk nestelde. Het stoppelbaardje glansde werkelijk, werkelijk práchtig schoon onder de zilte druppels dauw, die zich aan verschillende haartjes hadden gevormd. Ze trilden bij zelfs de geringste beweging. En het was daardoor dat de vrouw niets kon te zeggen.
Er moest wel een enorme leegte bestaan, zou je de voorstelling van veraf bekijken. Want zie het voor je, je was daar en je zag ze van een afstand. De man kwam dus bij de vrouw. Je zag niet eens de gepauzeerde glimlach op haar gezicht, je zag niet zijn glazige ogen. Wel zijn gebogen rug, wel zijn houding. Ja, die wel. Al moet verteld worden dat die er niet veel aan af doet. Van de vrouw was maar de helft zichtbaar. Je kon niet eens onderscheiden of het haar mooiste helft was.
De leegte was zo groot, zo diep, zo ontzaglijk hol en ongrijpbaar dat je er niets anders over kon zeggen dan dat ‘het niets aanwijsbaar aanwezig was'. Er stond bijvoorbeeld geen krukje en ook geen kamerplant op de plek waar ‘er niet iets was’. Er was geen water waarin je vissen kon veinzen, er was geen maan die erin weerspiegelde. Het was een leegte waarin slechts leegte gaapte. Zoiets slokt alles op en zo ging het: alles werd opgeslokt. Het begon bij de afstand die om de man die bij de vrouw kwam rondgaapte en bij de afstand die de vrouw als wijde kleren van een dunne stof om zich heen had hangen. Alles wat zich daarin die leegte bevond, de dingen dichtbij zoals (de zwarte stipjes op de kam van de neus van de man die bij de vrouw kwam) en veraf (nabij Emmen) konden niets anders dan verdwijnen. Toen verdampte de tijd en die nam gelijk ook gisteren mee. Daarna verloor zelfs de ruimte tussen de man die bij de vrouw kwam en de vrouw zelf alle vorm. Toen het licht (dat het luchtig opvatte) en later de lucht die op dat moment al zeker twee minuten niet bewogen had.
Het had veel verder kunnen worden uitgediept, er had ook veel meer over kunnen worden gezegd. Maar dat is niet noodzakelijk want iedereen die dit heeft kunnen zien moet het stellen zonder een uitleg. Wat begrijpelijk is, want leegte is immers het tegendeel van uitleg. Over een ding moet echter nog gesproken worden. Het verliest namelijk aan geloofwaardigheid als het verhaal van de man die bij de vrouw kwam en van de vrouw hierbij gelaten wordt. Dat moet koste wat kost voorkomen worden. Daarom nog het besluit.
Uiteindelijk verdwenen namelijk zelfs de man die bij de vrouw kwam en de vrouw zelf. Niemand heeft ze ooit nog gezien en niemand ziet ze ooit nog. De reden dat het hier in taal geschreven staat is omdat niemand het verhaal heeft kunnen vertellen. Dit is gelijk ook de reden waarom het ook zo anders, en zo geheel nieuw klinkt. Men zou beter moeten weten.